Voorziening |
Beschrijving |
Desktop/ Server |
Mobiel |
Matrix RAID |
Hiermee kunnen twee onafhankelijke RAID-volumes binnen één array worden gemaakt, beheerd en gebruikt. Er kunnen maximaal drie onafhankelijke RAID-arrays, elk met twee harde schijven, worden gemaakt op elk van de zes SATA-poorten. |
Ja |
Nee |
Migratie naar een ander RAID-niveau |
Migratie van RAID 0, 1 en 10 naar RAID 5. |
Ja |
Nee |
RAID-reserve |
Eén of meer harde schijven automatisch gebruiken voor het opnieuw samenstellen van volumes. |
Ja |
Ja |
Verificatie RAID-volumes |
Inconsistenties of verkeerde gegevens op een RAID 0-, RAID 1-, RAID 5- of RAID 10-volume identificeren. |
Ja |
Ja |
Verificatie en reparatie RAID-volumes |
Inconsistenties of verkeerde gegevens op een RAID 1-, RAID 5- of RAID 10-volume identificeren en repareren. |
Ja |
Ja |
Ondersteuning voor schijven met grote sectoren |
Het is mogelijk om harde schijven met een logische sectorgrootte van ½ KB en een fysieke sectorgrootte van ½ KB, 1 KB, 2 KB of 4 KB te gebruiken in een subsysteem voor opslag. |
Ja |
Ja |
Advanced Host Controller Interface (AHCI) |
Gebruik van geavanceerde SATA-voorzieningen, zoals de geïntegreerde opdrachtwachtrij en geïntegreerde hot-plugging. |
Ja |
Ja |
Aggressive Link Power Management |
Maakt het voor de SATA-controller mogelijk om een lager energieverbruik in te stellen voor het SATA-apparaat. |
Nee |
Ja |
Asynchrone meldingen |
Maakt het voor een ATAPI-apparaat mogelijk om aan de SATA-controller te melden dat het apparaat aandacht vereist. |
Nee |
Ja |
Write-back cache |
Meerdere I/O-aanvragen van de host groeperen in een kleiner aantal aanvragen en van de cache naar de volumes schrijven met gedefinieerde intervallen. Deze RAID 5-voorziening verbetert de latentie van een array bij lezen en schrijven. |
Ja |
Nee |
Parameter |
Waarde |
Status |
Geen actieve migratie(s): Er worden geen migraties uitgevoerd en er worden geen volumes opnieuw samengesteld. |
Bezig met opnieuw samenstellen: Eén of meer RAID-volumes worden opnieuw samengesteld. |
Harde schijven worden toegevoegd: Het stuurprogramma voor Intel® Matrix Storage Manager is bezig met het toevoegen van één of meer leden en het migreren van gegevens in de array. |
Harde schijven worden vervangen: Eén of meer RAID-volumes worden opnieuw samengesteld op een reserveschijf als gevolg van een SMART-gebeurtenis op een harde schijf in het desbetreffende volume. |
Bezig met initialiseren: De pariteit van een RAID 5-volume wordt geïnitialiseerd of gegevens op een RAID-volume worden geverifieerd of geverifieerd en gerepareerd. |
Schrijfcache harde schijf ingeschakeld |
Geeft aan of de schrijfcache is ingeschakeld voor de harde schijven in de array. |
Grootte |
Geeft de capaciteit in gigabytes van de array aan. |
Vrije ruimte |
Geeft aan hoeveel ruimte in de array niet wordt gebruikt door een RAID-volume. Deze ruimte kan worden gebruikt om een tweede RAID-volume te maken.
|
Aantal harde schijven |
Geeft aan hoeveel schijven deel uitmaken van de array. |
Schijflid [1, 2, 3, 4, 5, 6] |
Geeft fabrikant en modelnummer aan van elke harde schijf die lid is van de array. |
Aantal volumes |
Geeft het aantal RAID-volumes in de array aan. Als het aantal volumes gelijk is aan 1 en er vrije ruimte beschikbaar is, kan een tweede RAID-volume worden gemaakt in de array. |
Volumelid [1, 2] |
Geeft de naam aan van elk RAID-volume in de array. |
Parameter |
Waarde |
Status RAID-volume |
Normaal: De gegevens op het volume zijn volledig toegankelijk. |
Storing: Voor een RAID 0-volume betekent deze status dat één of meer leden ontbreken of storingen vertonen. Voor RAID 1-volumes betekent de status dat beide leden storingen vertonen. Voor een RAID 5- of RAID 10-volume betekent deze status dat twee of meer leden ontbreken of storingen vertonen. Opmerking: Onder bepaalde omstandigheden kan voor een RAID 10-volume worden gemeld dat het verslechterd is, ook al ontbreken twee leden of vertonen twee leden storingen. |
Verslechterd: Deze status geldt alleen voor RAID 1-, RAID 5- en RAID 10-volumes. Met de status wordt aangegeven dat een lid storingen vertoont of ontbreekt. |
SMART-gebeurtenis: Een harde schijf heeft het niveau overschreden waarop herstel nog mogelijk is en heeft een SMART-gebeurtenis gerapporteerd. |
Bezig met opnieuw samenstellen: Deze status geldt alleen voor RAID 0-, RAID 5- en RAID 10-volumes. Hiermee wordt aangegeven dat gegevens worden gekopieerd naar een spiegel- of reserveschijf en dat de redundantie van gegevens wordt hersteld. |
Migratie: Geeft aan dat gegevens worden gemigreerd naar een tweede schijf of array en dat een RAID-volume wordt gemaakt. |
Bezig met verifiëren: Geeft aan dat gegevens op het RAID-volume worden geverifieerd. |
Status herstelvolume |
Bijgewerkt: Alleen herstelvolumes waarvoor het bijwerkbeleid Continu is ingesteld, kunnen deze status hebben. De gegevens op de herstelschijf komen overeen met de gegevens op de masterschijf. |
Bijwerken nodig: Alleen herstelvolumes waarvoor het bijwerkbeleid Op aanvraag is ingesteld, kunnen deze status hebben. De gegevens op de herstelschijf komen niet overeen met de gegevens op de masterschijf. |
Volume wordt bijgewerkt: Gegevens op de masterschijf worden gekopieerd naar de herstelschijf. Alleen wijzigingen die zijn aangebracht sinds de laatste keer dat het volume is bijgewerkt, worden gekopieerd. |
Bezig met herstel: De gegevens op de masterschijf worden overschreven met de gegevens op de herstelschijf. |
Masterschijf is alleen-lezen: U hebt de optie geselecteerd waarmee u toegang hebt tot de bestanden op de masterschijf via Windows* Verkenner. Daarmee wordt de schijf alleen-lezen. |
Herstelschijf is alleen-lezen: U hebt de optie geselecteerd waarmee u toegang hebt tot de bestanden op de herstelschijf via Windows* Verkenner. Daarmee wordt de schijf alleen-lezen. |
Masterschijf ontbreekt: De masterschijf die is gebruikt om het herstelvolume te maken, wordt niet meer gedetecteerd. |
Herstelschijf ontbreekt: De herstelschijf die is gebruikt om het herstelvolume te maken, wordt niet meer gedetecteerd. |
Verificatiefouten |
Rapporteert het aantal inconsistenties dat is gevonden bij de verificatie van de gegevens op een RAID-volume. Dit is alleen geldig gedurende het verificatieproces of gedurende het verificatie- en reparatieproces. |
Blokken met mediafouten |
Rapporteert het aantal blokken met mediafouten dat is gevonden bij de verificatie van de gegevens op een RAID-volume. Dit is alleen geldig gedurende het verificatieproces of gedurende het verificatie- en reparatieproces. |
Systeemvolume |
Geeft aan of dit volume beveiligde bestanden van het besturingssysteem bevat. |
Write-back cache volume ingeschakeld |
Geeft aan of de voorziening write-back cache is ingeschakeld voor het volume. Deze voorziening is alleen beschikbaar voor RAID 5-volumes. |
RAID-niveau |
Geeft aan welk RAID-niveau wordt gebruikt voor het volume. |
Stripgrootte |
Rapporteert de grootte van de logische gegevensblokken die worden gebruikt voor RAID 0-, RAID 5- en RAID 10-volumes. De stripgrootte wordt aangegeven in kilobytes. |
Grootte |
Rapporteert de totale capaciteit van het volume in gigabytes. |
Aantal harde schijven |
Rapporteert het aantal harde schijven dat het volume beslaat.
|
Schijflid [1, 2, 3, 4, 5, 6] |
Rapporteert voor RAID 0-, RAID 1-, RAID 5- en RAID 10-volumes de fabrikant en het modelnummer van elke harde schijf die wordt gebruikt voor het volume.
|
Masterschijf |
Rapporteert voor herstelvolumes de fabrikant en het modelnummer van de masterschijf. |
Herstelschijf |
Rapporteert voor herstelvolumes de fabrikant en het modelnummer van de herstelschijf. |
Hoofdarray |
Rapporteert de naam van de array waarvan dit volume deel uitmaakt.
|
Parameter |
Waarde |
Gebruik |
Arraylid: De harde schijf is met andere schijven gegroepeerd om een array met RAID-volumes te vormen. De RAID-volumes zijn zichtbaar voor het besturingssysteem, maar de afzonderlijke schijven niet. |
Arraylid (master): De harde schijf fungeert als de bronschijf voor een herstelvolume. |
Arraylid (herstel): De harde schijf fungeert als de doelschijf voor een herstelvolume. |
Non-RAID-schijf: De harde schijf bevat geen RAID-metagegevens en is zichtbaar en beschikbaar voor het besturingssysteem. |
Geen: De harde schijf bevat metagegevens en is daarom niet zichtbaar voor het besturingssysteem, maar de harde schijf is geen arraylid. |
Status |
Normaal: De harde schijf is aanwezig en functioneert volgens verwachting. |
Er is een fout opgetreden: De schijf heeft een drempelwaarde voor fouten overschreden waardoor herstel niet meer mogelijk is. Dit zal worden aangegeven in de gebruikersinterface van Intel Matrix Storage Manager option ROM. |
SMART-gebeurtenis: De schijf heeft een drempelwaarde overschreden waardoor herstel niet meer mogelijk is en de kans op een storing aanwezig is. |
Ontbreekt: De harde schijf is niet aanwezig. |
Niet-compatibele versie: De harde schijf bevat RAID-metagegevens, maar de versie is niet compatibel met de huidige versie van de RAID-software. |
Storing: Wijst op dezelfde conditie als 'Er is een fout opgetreden'. Dit wordt aangegeven in de Intel® Matrix Storage Console. |
Apparaatpoort |
Geeft aan op welke poort van de SATA-controller de harde schijf is aangesloten. |
Huidige SATA-overdrachtmodus |
Rapporteert de modus voor de SATA-overdracht tussen de SATA-controller en de SATA-schijf. De meest voorkomende waarden voor deze parameter zijn:
- Generatie 1: 150 Mbytes/s
- Generatie 2: 300 Mbytes/s
|
Model |
Geeft het modelnummer van de harde schijf aan. |
Serienummer |
Rapporteert het serienummer dat door de fabrikant is toegewezen aan de harde schijf. |
Firmware |
Rapporteert het versienummer van de firmware in het schijfstation. |
Ondersteuning voor geïntegreerde opdrachtwachtrijen |
Rapporteert of de harde schijf ondersteuning biedt voor geïntegreerde opdrachtwachtrijen. |
Schrijfcache harde schijf ingeschakeld |
Geeft aan of de schrijfcache is ingeschakeld voor de harde schijf. |
Aantal volumes |
Rapporteert het aantal volumes in de array. |
Volumelid [1, 2] |
Rapporteert de naam van de volumes waarvan de harde schijf een lid is. |
Hoofdarray |
Rapporteert de naam van de RAID-array waarvan de harde schijf een lid is. |
Parameter |
Waarde |
Gebruik |
Non-RAID-schijf: Deze harde schijf wordt niet gebruikt in een RAID-array of een volume. Deze harde schijf kan worden gebruikt als RAID-reserve of als een gewone schijf voor de opslag van gegevens. |
Reserve: Deze harde schijf is gemarkeerd als de doelschijf indien een volume automatisch opnieuw moet worden samengesteld. |
Onbekend gebruik harde schijf: Het bleek niet mogelijk om vast te stellen hoe deze harde schijf wordt gebruikt. Dit kan het gevolg zijn van incompatibiliteit tussen de versie van de software en de configuratie van de harde schijf. |
Status |
Normaal: De harde schijf is aanwezig en functioneert volgens verwachting. |
Er is een fout opgetreden: De schijf heeft een drempelwaarde voor fouten overschreden waardoor herstel niet meer mogelijk is. Dit zal worden aangegeven in de gebruikersinterface van Intel Matrix Storage Manager option ROM. |
SMART-gebeurtenis: De schijf heeft een drempelwaarde overschreden waardoor herstel niet meer mogelijk is en er een kans op een storing bestaat. |
Storing: Wijst op dezelfde conditie als 'Er is een fout opgetreden'. Dit wordt aangegeven in de Intel Matrix Storage Console. |
Apparaatpoort |
Geeft aan op welke poort van de SATA-controller de harde schijf is aangesloten. |
Huidige SATA-overdrachtmodus |
Rapporteert de modus voor de SATA-overdracht tussen de SATA-controller en de SATA-schijf. De meest voorkomende waarden voor deze parameter zijn:
- Generatie 1: 150 Mbytes/s
- Generatie 2: 300 Mbytes/s
|
Model |
Geeft het modelnummer van de harde schijf aan. |
Serienummer |
Rapporteert het serienummer dat door de fabrikant is toegewezen aan de harde schijf. |
Firmware |
Rapporteert het versienummer van de firmware in het schijfstation. |
Ondersteuning voor geïntegreerde opdrachtwachtrijen |
Rapporteert of de harde schijf ondersteuning biedt voor geïntegreerde opdrachtwachtrijen. |
Systeemschijf |
Geeft aan of deze harde schijf beveiligde bestanden van het besturingssysteem bevat. |
Grootte |
Geeft de totale capaciteit (in gigabytes) aan van de harde schijf. |
OPSLAGVOORZIENINGEN VAN INTEL |
Intel® Matrix Storage Manager |
Software voor SATA-opslag die zorgt voor energievoorzieningen en betere prestaties op mobiele systemen en prestaties en voorzieningen voor gegevensbescherming op andere systemen. |
Intel® Matrix Storage Manager option ROM |
Het option ROM is een module die wordt geïntegreerd met het systeem-BIOS en die voorziet in ondersteuning voor het opstarten van RAID-volumes en een gebruikersinterface voor het configureren en beheren van de RAID-volumes. |
Matrix RAID |
Software waarmee twee onafhankelijke RAID-volumes binnen één array kunnen worden gemaakt, beheerd en gebruikt. |
Intel® Matrix Storage Console |
De software die voorziet in de interface voor het beheer van het SATA AHCI- en RAID-subsysteem binnen de ondersteunde besturingssystemen.
|
Intel® Rapid Recover Technology |
Met deze technologie worden gegevens op een masterschijf continu of op aanvraag gekopieerd naar een herstelschijf. Om deze technologie te gebruiken, moet u een herstelvolume maken. |
RAID-TERMINOLOGIE |
Automatisch opnieuw samenstellen |
Het proces waarmee een RAID-volume (niveau 1, 5 of 10) wordt hersteld wanneer zich een storing voordoet in een RAID-lid of wanneer een lid ontbreekt. Als een reserveschijf aanwezig is, zal de software automatisch de reserveschijf gebruiken als vervanging voor de harde schijf met de storing. Een volume wordt ook automatisch opnieuw samengesteld als een RAID 1-lid wordt verwijderd en vervolgens opnieuw wordt geplaatst om de spiegeling opnieuw tot stand te brengen. RAID 0-volumes kunnen niet automatisch opnieuw worden samengesteld. |
Automatisch herstellen |
Het proces waarmee volumes automatisch worden hersteld wanneer zich een storing heeft voorgedaan vanwege een ontbrekende schijf. Voor RAID 0-volumes geldt dat als alle lidschijven aanwezig zijn terwijl het volume een storing vertoont, het option ROM het volume zal markeren als 'Failed'. Voor redundante RAID-volumes geldt dat als de laatst verwijderde schijf wordt vervangen en er voldoende schijven zonder storingen aanwezig zijn, de status van het volume wordt gewijzigd in 'Degraded'. |
Bijwerkbeleid Continu |
Wanneer voor een herstelvolume dit beleid wordt gebruikt, worden gegevens op de masterschijf automatisch naar de herstelschijf gekopieerd zolang beide schijven zijn aangesloten op het systeem. |
RAID |
Redundant Array of Independent Drives: Een technologie die het mogelijk maakt om gegevens te organiseren op meerdere harde schijven en op die manier te voorzien in redundantie van gegevens of betere prestaties bij de opslag van gegevens. |
RAID-array |
Een logische groepering van fysieke harde schijven. |
Masterschijf |
De harde schijf die is geselecteerd als de bronschijf voor het herstelvolume. |
Lid |
Een harde schijf die wordt gebruikt binnen een RAID-array. |
Bijwerkbeleid Op aanvraag |
Wanneer voor een herstelvolume dit beleid wordt gebruikt, worden gegevens op de masterschijf gekopieerd naar de herstelschijf als u de opdracht daartoe geeft. Alleen wijzigingen die zijn aangebracht sinds de laatste keer dat het volume is bijgewerkt, worden gekopieerd. |
RAID-volume |
Een vaste hoeveelheid ruimte binnen een RAID-array die er voor het besturingssysteem uitziet als één fysieke harde schijf. Elk RAID-volume wordt gemaakt op een bepaald RAID-niveau en kan voorzien in redundantie van gegevens of verbetering van de prestaties bij het opslaan van gegevens. |
RAID-niveau |
Een bepaalde set kenmerken die wordt toegepast op een RAID-volume. Met deze kenmerken wordt bepaald hoe gegevens in een RAID-volume worden opgeslagen en beheerd en worden de prestaties bij lezen en schrijven verbeterd of wordt voorzien in een grotere fouttolerantie. |
RAID 0 (striping) |
De gegevens op het RAID-volume worden in strips verdeeld over de leden van de array. De gegevens worden verdeeld in eenheden en die eenheden worden verdeeld over de leden zonder dat hierbij gezorgd wordt voor redundantie. Het resultaat is dat de prestaties bij lezen en schrijven verbeteren. |
RAID 1 (spiegelen) |
De gegevens op het RAID-volume worden gespiegeld over de leden van de array. Spiegelen is de term die wordt gebruikt om de belangrijkste voorziening van RAID 1 te beschrijven. De gegevens worden twee maal geschreven, één keer naar elk lid, waarmee voorzien wordt in redundantie van de gegevens en een vergrote fouttolerantie. |
RAID 5 (striping met pariteit) |
De gegevens op het RAID-volume worden met pariteit in strips verdeeld over de leden van de array. De pariteitsgegevens worden tegelijk met de gegevens in een roterende volgorde naar de leden van de array geschreven. Dit RAID-niveau verdient de voorkeur als efficiëntie, fouttolerantie en prestaties van belang zijn. |
RAID 10 (striping en spiegelen) |
Het RAID-niveau waarop informatie in strips over een array van twee schijven wordt verdeeld om de prestaties te verbeteren. Voor de fouttolerantie heeft elke schijf daarnaast een spiegelschijf. RAID 10 levert de prestatievoordelen van RAID 0 en de redundantie van RAID 1. Er zijn echter wel vier harde schijven voor nodig. |
Herstelschijf |
De harde schijf die is geselecteerd als de doelschijf voor het herstelvolume. |
Herstelvolume |
Een volume waarvoor Intel® Rapid Recover Technology wordt gebruikt. |
Metagegevens |
Metagegevens zijn gegevens over gegevens of informatie over informatie. Voor RAID-volumes bestaan de metagegevens uit informatie over de manier waarop de gebruikersbestanden en systeembestanden worden opgeslagen op een RAID-volume. |
Migratie |
Het proces waarmee de systeemconfiguratie voor de gegevensopslag wordt geconverteerd van een non-RAID-configuratie (pass-thru) naar een RAID-configuratie. |
Migratie naar een ander RAID-niveau |
Het proces waarmee de systeemconfiguratie voor de gegevensopslag wordt geconverteerd van een RAID-niveau naar een ander RAID-niveau. |
Reserveschijf |
Een SATA-schijf waarvoor in de RAID-software is opgegeven dat deze automatisch moet worden gebruikt als de doelschijf wanneer een volume opnieuw moet worden samengesteld als zich een storing heeft voorgedaan in een RAID-lid of een lid ontbreekt. Op RAID-niveau 0 kunnen geen reserveschijven worden gebruikt. Op RAID-niveaus 1, 5 en 10 kunt u één of meer reserveschijven gebruiken. |
Initialisatie volume |
Het proces waarmee de pariteit wordt geïnitialiseerd voor RAID 5-volumes. Voor RAID 1- en RAID 10-volumes is dit het proces waarmee wordt gecontroleerd of elk gegevensblok op de spiegelschijf identiek is aan het corresponderende gegevensblok op de bronschijf. |
TERMINOLOGIE MET BETREKKING TOT OPSLAG |
RAID-controller |
De RAID-controller maakt en beheert RAID-arrays en RAID-volumes en zorgt daarmee voor betere prestaties bij lezen en schrijven of een grotere fouttolerantie. |
SATA-controller |
De SATA-controller is geïntegreerd in de I/O-controllerhub van het systeem. Deze controller beheert de SATA-apparaten en fungeert voor die apparaten als de interface naar het systeem. |
AHCI |
Advanced Host Controller Interface: een interfacespecificatie die het voor het opslagstuurprogramma mogelijk maakt om geavanceerde SATA-voorzieningen, zoals geïntegreerde opdrachtwachtrijen, geïntegreerde hot-plugging en energiebeheer, in te schakelen. |
Hot-plugging |
De onaangekondigde verwijdering en plaatsing van een SATA-schijf, terwijl het systeem aan staat. |
Geïntegreerde opdrachtwachtrij |
Een opdrachtprotocol in SATA dat het mogelijk maakt dat meerdere opdrachten voor een harde schijf tegelijkertijd wachten op uitvoering. De opdrachten worden dynamisch opnieuw geordend om te zorgen voor optimale prestaties van de harde schijf. |
ATAPI-apparaat |
Een opslagapparaat met hoge capaciteit en een parallelle interface, zoals cd-rom-, cd-rw-, dvd-rom- en tapestations. |
SATA-schijf |
Een harde schijf met een interface die gegevens overdraagt via een serieel protocol en zo communiceert met de SATA-controller. |
eSATA |
Een externe SATA-schijf. |
SATA-opslagsubsysteem |
Alle hardware en software van een systeem die betrokken is bij het opslaan van gegevens op SATA-schijven. |
SATA-overdrachtmodus |
De snelheid waarmee de SATA-controller en de SATA-schijven met elkaar communiceren. |
Harde schijven met grote sectoren |
SATA-schijven met een logische sectorgrootte van ½ KB. Deze harde schijven kunnen een fysieke sectorgrootte hebben van ½ KB, 1 KB, 2 KB of 4 KB. Elke combinatie van deze schijven kan worden gebruikt in een enkele array. Een volume dat is gemaakt met harde schijven met grote sectoren, heeft een logische sectorgrootte van ½ KB en een fysieke sectorgrootte die gelijk is aan de fysieke sectorgrootte van de harde schijf in de array die de grootste fysieke sectorgrootte heeft. In het informatievenster in de 'Geavanceerde modus' van de Intel® Matrix Storage Console kunt u de logische en fysieke sectorgrootte van een harde schijf of een volume bekijken. |
SMART-gebeurtenis |
Self-Monitoring, Analysis and Reporting Technology: een open standaard voor de ontwikkeling van harde schijven en softwaresystemen waarmee harde schijven automatisch worden gecontroleerd en potentiële problemen worden gerapporteerd. |
Schrijfcache van harde schijf |
Een cachegeheugen binnen een schijfstation waarin gegevens tijdelijk worden opgeslagen voordat ze worden gekopieerd naar niet-vluchtig geheugen. |
Write-back cache volume |
Deze voorziening is alleen beschikbaar voor RAID 5-volumes. De voorziening write-back cache wordt ondersteund door het stuurprogramma van Intel Matrix Storage Manager om de prestaties bij lezen en schrijven te verbeteren in een RAID 5-array. Meerdere I/O-aanvragen van de host worden gegroepeerd in een kleiner aantal aanvragen en van de cache naar de volumes geschreven met gedefinieerde intervallen. De write-back cache kan op elk moment worden in- of uitgeschakeld, zonder dat het nodig is het systeem opnieuw te starten. |
Link Power Management |
Het vermogen van de SATA-controller om een lager energieverbruik in te stellen voor het SATA-apparaat. |
Asynchrone meldingen |
Maakt het voor een ATAPI-apparaat mogelijk om aan de SATA-controller te melden dat het apparaat aandacht vereist. |