Terug naar inhoudsopgave

Werken met draadloze profielen van Intel(R) PROSet

Een profiel is een opgeslagen groep netwerkinstellingen. Profielen worden weergegeven in de profiellijst in de Intel(R) PROSet-pagina Algemeen. Profielen kunnen gerangschikt worden op de prioriteit van de bijbehorende netwerkverbindingen. Met het eerste profiel in de profiellijst kan een verbinding met één netwerk gemaakt worden, waarna automatisch het tweede profiel wordt gebruikt om een verbinding met een tweede netwerk te maken. De computer blijft dus verbonden tijdens overschakelen van het ene draadloze netwerk naar het andere. Hoewel meerdere profielen kunnen worden toegewezen aan hetzelfde netwerk, kan er maar één profiel per verbinding gebruikt worden. 

De algemene instellingen voor profielen zijn de netwerknaam (SSID), het kanaal, de beveiligingsinstellingen en TCP/IP-instellingen. U kunt het tabblad Netwerken gebruiken om profielen toe te voegen, te bewerken en te verwijderen.


Nieuwe profielen maken

Om een nieuw profiel toe te voegen, gebruikt u de wizard Profiel, die bestaat uit een reeks van dialoogvensters waarmee u de profielinstellingen configureert. In het volgende voorbeeld worden alle dialoogvensters van de wizard Profiel gebruikt, hoewel mogelijk niet alle beschreven instellingen nodig zijn.

Ga als volgt te werk om een nieuw profiel te maken en een verbinding met een netwerk tot stand te brengen:

  1. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  2. Klik op de knop Toevoegen. Het dialoogvenster Algemene instellingen verschijnt.
Opmerking: Als dit de eerste keer is dat u een profiel maakt, klikt u op het profiel Standaard in de profiellijst, klikt u op de knop Bewerken en wijzigt u de naam van het profiel in het veld Profielnaam op de pagina Algemeen.

Stap 1 van 4: Algemene instellingen

  1. Typ de profielnaam in het veld Profielnaam.
  2. Typ de SSID van het netwerk in het veld Netwerknaam (SSID).
  3. Klik op Infrastructuur of Ad hoc voor de uitvoermodus.
  4. Klik op Dit profiel met wachtwoord beveiligen om een wachtwoord voor het profiel in te stellen.
  5. De optie Verplicht TP wordt alleen gebruikt als de infrastructuurmodus wordt geselecteerd. Gebruik deze optie om een verbinding tot stand te brengen met een specifiek toegangspunt. Klik op de knop Verplicht TP en geef het Ethernet-adres van het toegangspunt op. Klik op OK om de instelling op te slaan en terug te keren naar de pagina Algemene instellingen.
  6. Klik op het selectievakje TCP/IP- en VPN-instellingen configureren om toegang te krijgen tot de TCP/IP- en VPN-instellingen. Als deze instellingen niet nodig zijn, schakelt u het selectievakje niet in en gaat u verder met stap 13.
  7. Klik op de optie Cisco Client eXtentions inschakelen als u CKIP-gegevenscodering wilt inschakelen op de pagina Beveiligingsinstellingen.
  8. Klik op het selectievakje Automatisch importeren inschakelen om het mogelijk te maken om dit profiel te importeren. Zie Automatische profieldistributie voor meer informatie.
  9. Klik op Volgende.

Stap 2 van 4: TCP/IP- en VPN-instellingen

  1. Configureer met deze opties de TCP/IP- en VPN-instellingen voor een VPN-profiel. Klik op Configureren om het dialoogvenster met TCP/IP- en VPN-instellingen te openen. Klik op Volgende wanneer u klaar bent.

Stap 3 van 4: Beveiligingsinstellingen

  1. Selecteer Open of Gedeeld uit de opties voor Netwerkverificatie. Als u Open kiest, wordt er geen verificatiemethode toegepast. Als u Gedeeld kiest, wordt de WEP-sleutel gebruikt als verificatiemethode.
  2. Selecteer Geen, WEP of CKIP (indien ingeschakeld op het tabblad Algemeen) voor gegevenscodering. 
  3. Als u WEP hebt geselecteerd, hebt u de keuze tussen 64-bits of 128-bits voor het coderingsniveau.
  4. Selecteer de sleutelindex 1, 2, 3 of 4.
  5. Geef de vereiste wachtwoordgroep of hexadecimale sleutel op.
  6. Schakel het selectievakje 802.1x ingeschakeld in om de 802.1x-beveiligingsoptie in te schakelen.
  7. Selecteer MD5 als het 802.1x-verificatietype.
  8. Klik op de knop Configureren om het dialoogvenster MD5-instellingen te openen. Geef de gebruikersnaam en het wachtwoord op voor de gebruiker die u op de verificatieserver hebt gemaakt. De gebruikersnaam en het wachtwoord hoeven niet identiek te zijn aan de gebruikersnaam en het wachtwoord waarmee u zich bij Windows hebt aangemeld.
  9. Klik op Sluiten om de instellingen op te slaan.
  10. Als het selectievakje op de pagina Algemeen is ingeschakeld, klikt u vervolgens op Volgende om de pagina Wachtwoord weer te geven.

Stap 4 van 4: Wachtwoordinstellingen

  1. Klik op het selectievakje Dit profiel met wachtwoord beveiligen.
  2. Typ een wachtwoord in het veld Wachtwoord.
  3. Typ het nieuwe wachtwoord nogmaals in het veld Nieuw wachtwoord bevestigen.
  4. Klik op Terug om de instellingen te veranderen of te verifiëren of klik op Voltooien als u klaar bent met de profielinstellingen en wilt teruggaan naar de pagina Netwerken.

Verbinding maken met het netwerk

  1. Klik op de nieuwe profielnaam in de profiellijst. Gebruik de pijlen omhoog/omlaag om de prioriteit van het nieuwe profiel aan te geven in de lijst.
  2. Klik op Geavanceerd om voorkeuren voor de netwerkverbinding in te stellen.
  3. Klik op de knop Verbinden om de verbinding met het netwerk tot stand te brengen.
  4. Klik op OK om het Intel(R) PROSet-dialoogvenster te sluiten.

VPN-profielen maken

Ga als volgt te werk om een VPN-profiel te maken:

  1. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  2. Selecteer het profiel in de profiellijst.
  3. Klik op Bewerken.
  4. Klik op de tab Netwerken.
  5. Klik op Configureren onder de TCP/IP-instellingen. Controleer of Automatisch een IP-adres verkrijgen en Automatisch een DNS-adres verkrijgen ingeschakeld zijn.
  6. Klik op de knop Sluiten om het dialoogvenster te sluiten.
  7. Klik op Configureren onder VPN-clientinstellingen.
  8. Klik op het selectievakje VPN inschakelen voor dit profiel.
  9. Selecteer de VPN-clientsoftware in de vervolgkeuzelijst Beschikbare VPN-clients.
  10. Selecteer het VPN-profiel als de VPN-client de VPN-tunnelnaam weergeeft onder Beschikbare VPN-profielen.
  11. Klik op de knop Sluiten om het dialoogvenster te sluiten.
  12. Klik op OK om alle instellingen op te slaan en terug te keren naar de pagina Netwerken.
  13. Klik op de VPN-profielnaam in de profiellijst. Gebruik de pijlen omhoog/omlaag om de prioriteit van het nieuwe profiel aan te geven in de lijst.
  14. Klik op de knop Verbinden om de verbinding met het netwerk tot stand te brengen. Bij de VPN-profielnaam wordt een verbindingspictogram weergegeven. Opmerking: Het IP-adres moet zijn toegewezen, voordat de VPN-client wordt gestart. Klik op de knop Details om te controleren of een IP-adres is toegewezen.
  15. Volg de instructies op het scherm en voer de gebruikersreferenties in voordat u een verbinding tot stand brengt.
  16. Klik op OK om het Intel(R) PROSet-dialoogvenster te sluiten.

802.1x-profielen instellen

  1. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  2. Klik op de knop Toevoegen. Het dialoogvenster Algemene instellingen verschijnt.
  3. Selecteer Open als optie voor netwerkverificatie.
  4. Selecteer WEP voor de gegevenscodering.
  5. Selecteer 64-bits of 128-bits voor het coderingsniveau.
  6. Selecteer de sleutelindex 1, 2, 3 of 4.
  7. Geef de vereiste wachtwoordgroep of hexadecimale sleutel op.
  8. Schakel het selectievakje 802.1x ingeschakeld in.
  9. Selecteer MD5 als het 802.1x-verificatietype.
  10. Klik op de knop Configureren om het dialoogvenster MD5-instellingen te openen. Geef de gebruikersnaam en het wachtwoord op voor de gebruiker die u op de verificatieserver hebt gemaakt. De gebruikersnaam en het wachtwoord hoeven niet identiek te zijn aan de gebruikersnaam en het wachtwoord waarmee u zich bij Windows hebt aangemeld.
  11. Klik op Sluiten om de instellingen op te slaan.
  12. Klik op de knop Voltooien om de profielinstellingen op te slaan.

Profielen importeren en exporteren

Opmerking: Een profiel dat met een wachtwoord is beveiligd, kan worden geïmporteerd en geëxporteerd, maar om het profiel te bewerken, moet het wachtwoord worden ingevoerd.

Ga als volgt te werk om een profiel te importeren:

  1. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  2. Klik op de knop Geavanceerd.
  3. Klik op de knop Importeren/exporteren.
  4. Klik op de knop Importeren.
  5. Zoek het profiel dat u wilt importeren op de vaste schijf of typ de profielnaam in het vak Bestandsnaam. De extensie van profielbestanden is .profile.
  6. Klik op Importeren om het profiel te importeren in de profiellijst.
  7. Klik twee keer op OK om terug te gaan naar de pagina Algemeen.
  8. Klik op OK om het Intel(R) PROSet-dialoogvenster te sluiten.

Ga als volgt te werk om een profiel te exporteren:

  1. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  2. Klik op de knop Geavanceerd.
  3. Klik in de profiellijst op de profielen die u wilt exporteren.
  4. Klik op de knop Bladeren en selecteer de directory waarin de profielen moeten worden opgeslagen. Klik op OK om terug te gaan naar het vorige dialoogvenster.
  5. Klik op de knop Exporteren om te beginnen met het exporteren van de profielen.
  6. Klik twee keer op OK om terug te gaan naar de pagina Algemeen.
  7. Klik op OK om het Intel(R) PROSet-dialoogvenster te sluiten.

Automatische profieldistributie

De voorziening Automatisch importeren inschakelen kan door de netwerkbeheerder worden gebruikt om een profiel automatisch te distribueren naar computers die met het netwerk zijn verbonden. Het selectievakje Automatisch importeren inschakelen is te vinden in de dialoogvensters van de wizard Profiel. Als het selectievakje wordt ingeschakeld, moet het profiel gekopieerd worden naar een specifieke directory op de hostcomputer en kan het van daaruit naar meerdere computers worden gedistribueerd. Wanneer het profiel wordt ontvangen op de externe computer, wordt het automatisch beschikbaar gemaakt voor gebruik vanuit de profiellijst. Als een poging wordt gedaan om een gedistribueerd profiel dat met een wachtwoord beveiligd is, te bewerken, wordt gevraagd om het wachtwoord.

Het automatisch importeren van WLAN-profielen wordt mogelijk gemaakt doordat de map import op de harde schijf regelmatig wordt gecontroleerd op nieuwe profielbestanden. Alleen profielen waarvoor Automatisch importeren inschakelen is geselecteerd in het dialoogvenster van de wizard Profiel, kunnen automatisch geïmporteerd worden. Als er al een profiel met dezelfde naam bestaat in de profiellijst, wordt een dialoogvenster weergegeven waarin het profiel afgewezen of geaccepteerd kan worden. Bij acceptatie wordt dan het bestaande profiel vervangen. Alle geïmporteerde profielen worden onderaan de profiellijst geplaatst en het profielbestand wordt onmiddellijk na het importeren verwijderd, ongeacht of het importeren gelukt is of niet.

Ga als volgt te werk om een profiel te distribueren naar andere computers in het netwerk:

  1. Selecteer het profiel dat u wilt bewerken in de profiellijst op de pagina Netwerken en klik op de knop Bewerken of klik op de knop Toevoegen om een nieuw profiel te maken met de wizard Profiel.
  2. Schakel het selectievakje Automatisch importeren inschakelen op de pagina Algemeen in.
  3. Klik op OK (bij bewerken van een profiel) of op Voltooien (bij toevoegen van een profiel) om de instelling op te slaan.
  4. Kopieer het profiel naar de directory Program Files/Intel/PROSet/Import. Het profiel is nu klaar voor distributie naar andere computers.

Bestaande profielen bewerken

Ga als volgt te werk om een bestaand profiel te bewerken:

  1. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  2. Klik op de knop Bewerken. De pagina Algemeen verschijnt.
  3. Klik op de tabs Algemeen, Beveiliging, Netwerk en Wachtwoord om de gewenste wijzigingen aan te brengen in de profielinstellingen.
  4. Klik op een van de pagina's op OK om alle instellingen op te slaan en terug te gaan naar de pagina Netwerken.
  5. Klik op de nieuwe profielnaam in de profiellijst. Gebruik de pijlen omhoog/omlaag om de prioriteit van het nieuwe profiel aan te geven in de lijst.
  6. Klik op Geavanceerd om voorkeuren voor de netwerkverbinding in te stellen.
  7. Klik op de knop Verbinden om de verbinding met het netwerk tot stand te brengen.
  8. Klik op OK om het Intel(R) PROSet-dialoogvenster te sluiten.

Profielen verwijderen

Ga als volgt te werk om een profiel te verwijderen:

  1. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  2. Klik in de profiellijst op het profiel dat u wilt verwijderen.
  3. Klik op de knop Verwijderen.
  4. Klik op Ja om het profiel definitief te verwijderen.

Verbinding met een netwerk maken zonder profiel

Ga als volgt te werk om een verbinding te maken met een beschikbaar netwerk, zonder een profiel te gebruiken:

  1. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  2. Klik op de knop Scannen.
  3. Selecteer de profielnaam als <geen profiel> wordt weergegeven en klik op de knop Verbinden.
  4. Klik op de optie Nee, verbind me rechtstreeks zonder een profiel te maken. U kunt ook op Ja, nu een profiel voor dit netwerk maken klikken en een nieuw profiel maken dat u later kunt gebruiken.
  5. Klik op OK om de verbinding tot stand te brengen.

Verbinding maken met een netwerk als een lege SSID wordt weergegeven

Als de draadloze adapter een lege netwerknaam (SSID) ontvangt van een verborgen toegangspunt, wordt in de lijst met beschikbare netwerken zowel de lege SSID als <geen profiel> weergegeven. Om een koppeling met een verborgen toegangspunt tot stand te brengen, moet eerst een nieuw profiel worden gemaakt. Wanneer de verbinding tot stand is gebracht, worden de lege SSID en de gekoppelde SSID weergegeven in de lijst van beschikbare netwerken.

Ga als volgt te werk om een verbinding tot stand te brengen met een toegangspunt waarvoor een lege netwerknaam (SSID) is opgenomen in de lijst met beschikbare netwerken:

  1. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  2. Klik op de knop Scannen.
  3. Selecteer het netwerk waarvoor een lege SSID en <geen profiel> worden weergegeven in de lijst met beschikbare netwerken.
  4. Klik op de knop Verbinden.
  5. Klik op Ja, nu een profiel maken voor dit netwerk.
  6. Het eerste dialoogvenster van de wizard Profiel verschijnt. Geef een profielnaam en een netwerknaam (SSID) op en, indien vereist, beveiligingsinstellingen. Klik op Voltooien om de profielinstellingen op te slaan en terug te keren naar de pagina Netwerken.
  7. Selecteer het nieuwe profiel in de profiellijst en klik op Verbinden.

Voorkeuren voor verbindingen via profielen

Ga als volgt te werk om een voorkeursoptie op te geven voor de verbinding:

  1. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  2. Klik op de knop Geavanceerd.
  3. Klik op een van de opties onder het kopje Automatisch verbinden:
  • Alleen met beschikbaar netwerk via profielen verbinden (standaardinstelling): hiermee worden de profielen in de profiellijst gebruikt om een verbinding tot stand te brengen met een beschikbaar netwerk.
  • Verbinden met willekeurig beschikbaar netwerk als er geen overeenkomend profiel wordt gevonden: hiermee wordt een verbinding met een beschikbaar netwerk tot stand gebracht zonder een profiel uit de profiellijst te gebruiken.
  1. Klik op OK om de instellingen op te slaan en terug te gaan naar het vorige dialoogvenster.

Profielen laden vanaf de taakbalk

Ga als volgt te werk om een profiel te laden vanaf de taakbalk:

  1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van Intel(R) PROSet in het systeemvak.
  2. Selecteer de Intel PRO/Wireless-adapter.
  3. Klik op Profiel selecteren en selecteer het profiel dat gestart moet worden.

Terug naar inhoudsopgave


Copyright (c) 2003 Intel Corporation.