Terug naar inhoudsopgave

Verbinding met een netwerk maken met Intel(R) PROSet

Automatisch verbinding maken met een netwerk

De functie Configuratieservice werkt in de achtergrond om automatisch de beschikbare netwerken weer te geven, die niet worden genoemd in de profiellijst. Deze methode brengt in een 2,4- of 5-GHz omgeving automatisch een verbinding tot stand met beschikbare netwerken die binnen het bereik van de draadloze adapter vallen. De Configuratieservice controleert voortdurend de verbindingsstatus van de draadloze adapters. Als er geen bruikbare profielen zijn in de profiellijst voor een netwerk, verschijnt automatisch een dialoogvenster met de beschikbare toegangspunten in het netwerk en de computers (ad-hocmodus) die binnen het bereik van de draadloze adapter zijn. De Configuratieservice kan ook gebruikt worden als er meer dan één draadloze adapter geïnstalleerd is met 802.11a- of 802.11b-banden.

De Configuratieservice levert de volgende voorzieningen:

De Configuratieservice kan op twee manieren gebruikt worden:

  1. Alleen via profielen verbinding maken met een beschikbaar netwerk: In deze modus probeert de Configuratieservice alleen verbinding te maken met een toegangspunt in een netwerk met behulp van profielen in de profiellijst. Als er geen passend profiel wordt gevonden, verschijnt een dialoogvenster met een lijst van beschikbare netwerken. U kunt dit dialoogvenster sluiten zonder een verbinding te maken door op de knop Annuleren te klikken. De adapter wordt dan niet gekoppeld en de lijst van beschikbare netwerken wordt NIET opnieuw weergegeven, tenzij een ander beschikbaar netwerk wordt gedetecteerd. Deze modus wordt ingesteld met de opties in Geavanceerde instellingen.
  2. Verbinding maken met een willekeurig beschikbaar netwerk als er geen overeenkomend profiel wordt gevonden: In deze modus probeert de Configuratieservice eerst verbinding te maken met een toegangspunt in een netwerk met behulp van profielen in de profiellijst. Als er geen bruikbaar profiel wordt gevonden, probeert de Configuratieservice automatisch een verbinding te maken met een beschikbaar netwerk. Deze modus wordt ingesteld met de opties in Geavanceerde instellingen.

Automatische verbinding inschakelen

De Configuratieservice controleert ook of een laptopcomputer uit de slaapstand wordt gehaald. In dit geval schakelt de Configuratieservice de automatische verbindingsservice opnieuw in.

Deze voorzieningen kunnen opnieuw ingeschakeld worden door de computer opnieuw te starten of door de computer uit de slaapstand te halen.

Voorzieningen voor profielbeheer inschakelen: Controleer deze instelling in het tabblad Geavanceerde instellingen om de voorzieningen voor profielbeheer van de Configuratieservice handmatig opnieuw in te schakelen, als de voorzieningen zijn uitgeschakeld vanuit het venster waarin is gemeld dat een andere toepassing voor profielbeheer is gedetecteerd. Deze optie kan alleen worden gebruikt om de voorzieningen van de Configuratieservice opnieuw in te schakelen en niet om die voorzieningen handmatig uit te schakelen. Zie Schakelen tussen profielen voor meer informatie.

Opties voor profielbeheer

De volgende opties voor het beheer van profielen zijn te vinden in het tabblad Geavanceerde instellingen.

Beschikbare netwerken weergeven wanneer deze niet zijn gekoppeld: Als er geen netwerken beschikbaar zijn die overeenkomen met een van de profielen in de profiellijst, wordt het dialoogvenster Configuratieservice weergegeven met een overzicht van de beschikbare netwerken. Als u de optie "Dit niet meer weergeven" selecteert, wordt het dialoogvenster met de beschikbare netwerken niet meer weergegeven als de adapter de koppeling met het netwerk verliest. De Configuratieservice blijft functioneren en blijft proberen om een verbinding tot stand te brengen met gebruikmaking van een profiel in de profiellijst of een verbinding met een beschikbaar netwerk, afhankelijk van de selectiemodus. Dit betekent dat als de optie "Alleen via profielen verbinding maken met een beschikbaar netwerk" is geselecteerd en er geen overeenkomende profielen worden gevonden, de adapter niet aan een netwerk zal worden gekoppeld. U kunt de knop Verbinden op het tabblad Netwerken nog wel gebruiken om een verbinding met een beschikbaar netwerk tot stand te brengen. Het dialoogvenster Configuratieservice kan opnieuw worden ingeschakeld vanaf het tabblad Geavanceerde instellingen.

Melden wanneer voorzieningen voor profielbeheer worden uitgeschakeld: Selecteer dit vakje om een melding over het uitschakelen van een service weer te geven wanneer een andere service voor profielbeheer (zoals Windows XP Zero Configuration of AAA Client) wordt gedetecteerd. In dit meldingsvenster wordt aangegeven dat een andere service is gedetecteerd en dat sommige Intel(R) PROSet-beheervoorzieningen worden uitgeschakeld. In dit dialoogvenster kunt u de optie "Dit niet meer weergeven" kiezen. Als u dat doet, worden de Intel(R) PROSet-voorzieningen automatisch uitgeschakeld zonder dat hiervan melding wordt gemaakt. Het dialoogvenster kan opnieuw worden ingeschakeld vanaf het tabblad Geavanceerde instellingen.

Voorzieningen die worden uitgeschakeld wanneer een andere toepassing voor profielbeheer wordt gedetecteerd 

Voor AAA Client:

Als u OK selecteert, zal de toepassing AAA Client de adapter beheren. De huidige verbinding blijft gehandhaafd, maar de onderstaande Intel(R) PROSet-voorzieningen zullen niet meer naar behoren functioneren. Om conflicten te voorkomen, worden de Intel(R) PROSet-voorzieningen voor profielbeheer tijdelijk uitgeschakeld. Als u deze voorzieningen weer wilt inschakelen, schakelt u eerst het andere LAN-hulpprogramma uit en gaat u dan op een van de volgende manieren te werk:

  1. Schakel de voorzieningen weer in vanuit Geavanceerde instellingen van Intel(R) PROSet.
  2. Start de computer opnieuw op vanuit de slaapstand.
  3. Start de computer opnieuw op.

Voor Windows XP Zero Configuration:

Betrokken Intel(R) PROSet-voorzieningen:

Opmerking: Als de hierboven genoemde knoppen worden gebruikt, wordt het volgende bericht weergegeven: "Een ander draadloos LAN-hulpprogramma communiceert met de Intel(R) PRO/Wireless LAN-adapter. Functies voor profielbeheer van Intel(R) PROSet zijn tijdelijk uitgeschakeld om conflicten te vermijden."

Scannen naar beschikbare netwerken

Een snelle manier om een verbinding met een netwerk te maken, is de knop Scannen gebruiken om in het bereik van de draadloze adapter te zoeken naar een toegangspunt van het netwerk. Wanneer een netwerk is gevonden, kunt u direct verbinding maken zonder een profiel of een nieuw profiel maken.

Opmerking: Profielen waarvoor de optie Automatisch importeren inschakelen is geselecteerd, zullen ook worden weergegeven in de profiellijst van de beschikbare netwerken. Zie Automatische profieldistributie voor meer informatie.

Ga als volgt te werk om te scannen naar beschikbare netwerken:

  1. Selecteer in het linkerdeelvenster van de pagina Algemeen de draadloze adapter.
  2. Selecteer het tabblad Netwerken.
  3. Klik op de knop Scannen.
  4. In het dialoogvenster Beschikbare netwerken worden de namen weergegeven van de beschikbare netwerken.
  5. Selecteer het netwerk in de lijst en klik op de knop Verbinden. Klik op de knop Vernieuwen om de lijst van beschikbare netwerken bij te werken.
  6. Als u een verbinding wilt maken zonder een profiel te maken, klikt u op Nee, verbind me rechtstreeks zonder een profiel te maken.
  7. Als u een nieuw profiel wilt maken met de wizard Profiel, klikt u op Ja, nu een profiel voor dit netwerk maken.
  8. Klik op OK om de netwerkverbinding tot stand te brengen.

Verbinding maken met een netwerk via een toegangspunt

Een infrastructuurnetwerk bestaat uit één of meer toegangspunten en één of meer computers waarin draadloze adapters zijn geïnstalleerd. Elk toegangspunt moet een kabelaansluiting hebben met het LAN (Local Area Network).

Hieronder wordt beschreven hoe u een nieuw profiel maakt met de wizard Profiel en een verbinding met een toegangspunt tot stand brengt met de knop Verbinden. U kunt een verbinding met een netwerk ook tot stand brengen door de knop Scannen te gebruiken

  1. Selecteer in het linkerdeelvenster van de pagina Algemeen de draadloze adapter.
  2. Klik op de tab Netwerken.
  3. Klik op de knop Toevoegen.
  4. Typ de profielnaam in het tekstvak.
  5. Typ de netwerknaam (SSID) in het tekstvak.
  6. Selecteer Infrastructuur voor de uitvoermodus.
  7. Gebruik deze optie om een verbinding tot stand te brengen met een specifiek toegangspunt. Klik op de knop Verplicht TP en geef het Ethernet-adres van het toegangspunt op. Klik op OK om de instelling op te slaan en terug te keren naar de pagina Algemene instellingen.
  8. Klik op het selectievakje TCP/IP- en VPN-instellingen configureren en klik op de knop Volgende om toegang te krijgen tot de TCP/IP- en VPN-instellingen. Als deze instellingen niet nodig zijn, schakelt u het selectievakje niet in en gaat u verder met stap 11.
  9. Klik op de knop Volgende om WEP-beveiligingsinstellingen te selecteren.
  10. Klik op het selectievakje Dit profiel met wachtwoord beveiligen en klik op Volgende om toegang te krijgen tot de wachtwoordinstellingen. Klik op Voltooien als u de wachtwoordinformatie hebt ingevoerd. Als deze instellingen niet nodig zijn, schakelt u het selectievakje niet in en gaat u verder met stap 11.
  11. Klik op OK om de profielinstellingen op te slaan en terug te gaan naar de pagina Netwerken.
  12. Wanneer het nieuwe profiel is gemaakt, klikt u op het profiel in de profiellijst. Bij profielen die gebruikmaken van de infrastructuurmodus, staat het pictogram van een computer naast de profielnaam.
  13. Klik op Verbinden om een verbinding met het ad-hocnetwerk tot stand te brengen.

Verbinding maken met een Peer-to-Peer-netwerk (Ad hoc)

In de ad-hocmodus (peer-to-peer) kunt u informatie verzenden naar en ontvangen van andere computers, zonder een toegangspunt te gebruiken. Elke computer in een peer-to-peer-netwerk wordt een peer genoemd.

Om een ad-hocnetwerk te maken of u erbij aan te melden, voert u een persoonlijk wachtwoord in. Met het netwerk samenhangende instellingen (SSID), de modus, 128-bit WEP-codering en IP-adressen worden automatisch ingesteld. Wanneer een netwerkverbinding is gemaakt en toegangsrechten zijn verleend door andere computers in het ad-hocnetwerk, kunnen bestanden gedeeld worden. Alle draadloze clients in het ad-hocnetwerk moeten dezelfde netwerknaam (SSID) en hetzelfde kanaalnummer gebruiken. Voor een lijst van toegestane ad-hockanalen voor 802.11b, raadpleegt u Adapterinstellingen voor meer informatie.

 
Opmerking: Als u scant met een ad-hocprofiel dat is ingesteld op een specifiek transmissiekanaal en er een ad-hocnetwerk op een ander kanaal gevonden wordt, wordt u verbonden via het nieuwe kanaal. Het nieuwe kanaalnummer wordt weergegeven in de Adapterinstellingen.

Verbinding maken met een ad-hocnetwerk of een ad-hocnetwerk starten

 
Opmerking: Voor informatie over verbindingen met een ad-hocnetwerk met gebruikmaking van een profiel raadpleegt u de sectie Een ad-hocprofiel maken met de wizard Profiel.

  1. Verbinden met gebruikmaking van een ad-hocprofiel. Raadpleeg Een nieuw profiel maken voor meer informatie. Selecteer een ad-hocprofiel in de profiellijst en klik op de knop Verbinden. Voor deze methode wordt een vooraf gedefinieerd ad-hocprofiel gebruikt, dat is gemaakt met de wizard Profiel. Het ad-hocprofiel wordt weergegeven in de profiellijst. Wanneer u zich aanmeldt bij een ad-hocnetwerk, wordt het transmissiekanaal dat is vastgesteld door de eerste computer, gebruikt. Dat kan een ander kanaal zijn dan het kanaal dat geselecteerd was bij het maken van het ad-hocprofiel met de wizard Profiel. 
  2. Zonder profiel deelnemen aan een eenmalige ad-hocsessie. Raadpleeg Een ad-hocverbinding (peer-to-peer) starten hieronder voor meer informatie. Bij deze methode wordt geen vooraf gedefinieerd profiel gebruikt. Om een verbinding te maken met een ad-hocnetwerk, gebruikt u de knop Scannen om te scannen naar ad-hocnetwerken, typt u het wachtwoord (SSID) en klikt u op de knop Verbinden. Om de sessie te beëindigen, klikt u op de knop Sluiten.

Een ad-hocnetwerk starten

Raadpleeg Een ad-hocverbinding (peer-to-peer) starten hieronder voor meer informatie.

  • Bij deze methode wordt de SSID van uw computer gebruikt om het ad-hocnetwerk tot stand te brengen. 
  • Als u degene bent die het ad-hocnetwerk start, moeten alle andere gebruikers hetzelfde kanaal en dezelfde SSID als u gebruiken.

Een ad-hocsessie beëindigen

Om een ad-hocsessie te beëindigen, klikt u op de knop Sluiten. Als de sessie is beëindigd, wordt een poging gedaan om opnieuw een verbinding te maken met het laatst gebruikte profiel.

Een ad-hocprofiel maken met de wizard Profiel

Hieronder wordt beschreven hoe u een nieuw ad-hocprofiel maakt met de wizard Profiel en hoe u verbinding maakt met een ad-hocnetwerk. U kunt een verbinding met een netwerk ook tot stand brengen door de knop Scannen te gebruiken

  1. Selecteer in het linkerdeelvenster van de pagina Algemeen de draadloze adapter.
  2. Klik op de tab Netwerken.
  3. Klik op de knop Toevoegen.
  4. Typ de profielnaam in het tekstvak.
  5. Typ de netwerknaam (SSID) in het tekstvak.
  6. Selecteer Ad hoc als modus.
  7. Klik op het selectievakje TCP/IP- en VPN-instellingen configureren en klik op de knop Volgende om toegang te krijgen tot de TCP/IP- en VPN-instellingen. Als deze instellingen niet nodig zijn, schakelt u het selectievakje niet in en gaat u verder met stap 11.
  8. Klik op de knop Volgende om WEP-beveiligingsinstellingen te selecteren.
  9. Klik op het selectievakje Dit profiel met wachtwoord beveiligen en klik op Volgende om toegang te krijgen tot de wachtwoordinstellingen. Klik op Voltooien als u de wachtwoordinformatie hebt ingevoerd. Als deze instellingen niet nodig zijn, schakelt u het selectievakje niet in en gaat u verder met stap 11.
  10. Klik op OK om de profielinstellingen op te slaan en terug te gaan naar de pagina Netwerken.
  11. Stel het transmissiekanaal in op het tabblad Adapter: Kanaal 7 is de standaardwaarde voor het transmissiekanaal. Tenzij de andere computers in het ad-hocnetwerk een ander kanaal gebruiken, hoeft het standaardkanaal niet te worden gewijzigd. Klik op de tab Adapter en klik dan op de knop Configureren onder Selectie ad-hockanaal. Kies een band en een kanaal. Klik op OK om de instellingen op te slaan.  
  12. Selecteer het tabblad Netwerken.
  13. Wanneer het nieuwe profiel is gemaakt, klikt u op het profiel in de profiellijst. Bij profielen die gebruikmaken van de infrastructuurmodus, staat het pictogram van een computer naast de profielnaam.
  14. Klik op Verbinden om een verbinding met het ad-hocnetwerk tot stand te brengen.

Een ad-hocverbinding (peer-to-peer) starten

Om goed met elkaar te kunnen communiceren, moet in alle computers/peers in het ad-hocnetwerk een draadloze adapter van Intel geïnstalleerd zijn. Ga als volgt te werk om een verbinding te maken met een ad-hocnetwerk voor een eenmalige sessie:

  1. Selecteer in het linkerdeelvenster van de pagina Algemeen de draadloze adapter.
  2. Klik op de tab Netwerken.
  3. Klik op de knop Starten.
  4. Typ het wachtwoord (SSID) voor uw computer in het tekstvak. Als u degene bent die het ad-hocnetwerk tot stand brengt, moeten deze SSID en het toegewezen transmissiekanaal door andere gebruikers worden gebruikt om een verbinding met het ad-hocnetwerk te maken. Als u zich wilt aanmelden bij een bestaand ad-hocnetwerk, geeft u hier de SSID op van de gebruiker die het ad-hocnetwerk heeft gestart.
  5. Als u zich wilt aanmelden bij een ad-hocnetwerk, selecteert u de naam van de peer in de lijst van computers in het ad-hocnetwerk en klikt u op de knop Verbinden.
  6. Als u een ad-hocnetwerk wilt starten, geeft u de SSID van uw computer op en klikt u op de knop Verbinden om te scannen naar andere gebruikers in het ad-hocnetwerk.
  7. Binnen een ad-hocnetwerk kunnen bestanden worden verstuurd naar een andere computer. Om een bestand te verzenden, klikt u op de knop Bestand verzenden. Zoek het bestand dat u wilt verzenden en klik op Verzenden.
  8. Om de ad-hocsessie te beëindigen klikt u op de knop Sluiten.

Verbinding met een netwerk verbreken

Om de verbinding met een netwerk te verbreken, schakelt u de radio uit in de pagina Algemeen van Intel(R) PROSet.

Adapter in- en uitschakelen

U kunt de draadloze adapter in- of uitschakelen met de optionele hardwareschakelaar radio op uw laptopcomputer, de toepassing Intel(R) PROSet of het Windows-besturingssysteem. 

Opmerking: Als een laptopcomputer aan staat, zendt de adapterradio voortdurend signalen uit. In bepaalde situaties, zoals in een vliegtuig, kunnen signalen van de radio interferentie veroorzaken. Als u de radio wilt uitschakelen zodat geen radiosignalen worden uitgezonden wanneer u op de laptopcomputer werkt, kunt u een van de volgende methoden gebruiken.


Met de optionele hardwareschakelaar radio

Als op uw laptopcomputer een optionele externe hardwareschakelaar is geïnstalleerd, kunt u hiermee de radio in- of uitschakelen. Raadpleeg de documentatie van de leverancier van uw laptopcomputer voor meer informatie over de schakelaar. Als Intel(R) PROSet is geïnstalleerd, wordt de huidige status van de radio weergegeven op het tabblad Algemeen. 

De radio in- of uitschakelen met Intel(R) PROSet

In de toepassing Intel(R) PROSet kunt u de radio in- of uitschakelen op het tabblad Algemeen. Op dit tabblad wordt de huidige status van de radio en bijgevolg tevens de status van de optionele hardwareschakelaar weergegeven.  

Hardwareschakelaar radio Aan/Uit

Afhankelijk van de huidige status van de externe optionele hardwareschakelaar, wordt Aan of Uit weergegeven op het tabblad Algemeen. 


De radio in- of uitschakelen

Opmerking: Als een laptopcomputer aan staat, zendt de adapterradio voortdurend signalen uit. In bepaalde situaties, zoals in een vliegtuig, kunnen signalen van de radio interferentie veroorzaken.

Ga als volgt te werk om de radio uit te schakelen: Klik op het tabblad Algemeen op de knop Uit naast de optie voor het in- of uitschakelen van de radio. 

Ga als volgt te werk om de radio in te schakelen: Klik op het tabblad Algemeen op de knop Aan naast de optie voor het in- of uitschakelen van de radio.

Wanneer de radio is ingeschakeld, probeert de draadloze adapter met behulp van het laatste profiel een koppeling te maken met het netwerktoegangspunt. Als de adapter geen verbinding kan maken met het toegangspunt, probeert de Configuratieservice een beschikbaar netwerk te vinden. Zie Configuratieservice voor meer informatie.

De radio in- of uitschakelen vanaf het pictogram op de taakbalk

Klik met de rechtermuisknop op het Intel(R) PROSet-pictogram op de taakbalk en klik op Radio uitschakelen.

De radio in- of uitschakelen met het Windows-besturingssysteem

U kunt de radio in- of uitschakelen in het dialoogvenster Apparaateigenschappen van het Windows-besturingssysteem.

Schakelen tussen bekabelde en draadloze adapters

Adapterschakeling stelt uw computer in staat automatisch tussen een bekabelde adapter en een draadloze adapter te schakelen, zodat de computer altijd de beste netwerkverbinding kan onderhouden terwijl u zich van de ene locatie naar de andere verplaatst. Als de functie Schakelen tussen adapters is ingeschakeld, wordt DHCP uitgeschakeld voor alle andere bekabelde adapters, behalve de actieve adapter. Een verbinding is toch mogelijk met een andere bekabelde adapter waarvoor het IP-adres automatisch wordt ingesteld.

Met de functie Schakelen tussen adapters wordt geschakeld tussen bekabelde en draadloze adapters voor de volgende Intel PRO-adapters:

  • Bekabelde LAN-adapters. Dit type adapter is verbonden met het netwerk met een Ethernet-netwerkkabel. De functie Schakelen tussen adapters ondersteunt adapters in de PRO/100-familie, inclusief de mobiele PRO/100-adapters.
  • Intel(R) PRO/Wireless LAN 7100 3B Mini PCI-adapter en Intel PRO/Wireless LAN 2100 3B Mini PCI-adapter. Deze adapter verzendt en ontvangt gegevens naar en van het netwerk via de antenne van de adapter.

Standaard wordt de bekabelde Ethernet-adapter gebruikt, wanneer zowel een bekabelde als een draadloze adapter aanwezig en actief is. Als de bekabelde adapter wordt losgekoppeld, wordt automatisch overgeschakeld naar de draadloze adapter. Als de Ethernet-kabel weer aangesloten wordt, wordt automatisch teruggeschakeld naar de bekabelde Ethernet-verbinding.

U kunt de voorkeuren voor draadloze adapters wijzigen in het dialoogvenster Geavanceerde instellingen en de prioriteit voor de draadloze en bekabelde adapters instellen in het dialoogvenster Schakelen tussen adapters.

Ook is het mogelijk om meerdere bekabelde adapters te installeren of om twee draadloze adapters te installeren, als het netwerk zowel 802.11a als 802.11b ondersteunt. Als de bekabelde adapter vervolgens wordt losgekoppeld, gebruikt de computer de draadloze adapter die de beste gegevenssnelheid geeft.

Voorkeuren voor draadloze adapters

In één computer kunnen meerdere bekabelde en één of twee draadloze adapters worden geïnstalleerd. Met de functie Schakelen tussen adapters kunt u de prioriteit voor een specifiek type adapter, bekabeld of draadloos, selecteren.

Als de functie Schakelen tussen adapters is ingeschakeld, worden de geïnstalleerde adapters geselecteerd uit een lijst. Ga als volgt te werk om toegang te krijgen tot de netwerkvoorkeuren:

  1. Selecteer in het linkerdeelvenster van de pagina Algemeen de draadloze adapter.
  2. Klik op de tab Netwerken.
  3. Klik op de knop Geavanceerd.
  4. Selecteer voorkeuren uit de weergegeven opties.
  5. Klik op OK om de instellingen op te slaan en terug te gaan naar het dialoogvenster Profielen.

Overwegingen bij schakelen tussen adapters

Houd rekening met de volgende kwesties bij het schakelen tussen adapters:

Schakelen tussen 2,4- en 5-GHz banden

Intel(R) PROSet ondersteunt schakelen tussen de banden 802.11a (5 GHz) en 802.11b (2,4 GHz). Prioriteiten voor banden kunnen worden gedefinieerd in het tabblad Geavanceerde instellingen.

Instellingen voor het schakelen tussen adapters wijzigen

Als er twee adapters zijn geïnstalleerd, kunt u opgeven welke adapter als eerste moet worden gebruikt. Adapterprioriteiten kunnen ingesteld worden in het dialoogvenster Schakelen tussen adapters.

Ga als volgt te werk om de instellingen voor het schakelen tussen adapters te wijzigen:

  1. Selecteer in het linkerdeelvenster van de pagina Algemeen de draadloze adapter.
  2. Klik op het pictogram Schakelen tussen adapters in het linkerdeelvenster.
  3. Klik op het selectievakje Schakelen tussen adapters onder het kopje Instellingen.
  4. Geef de prioriteit van adapters op in de adapterlijst onderin.
    Selecteer een adapter in de lijst Adaptertype en gebruik de pijlen omhoog/omlaag aan de linkerkant van het dialoogvenster om de adapters te rangschikken. De adapter bovenaan in de lijst wordt als eerste gebruikt.
  5. Klik in de bovenste lijst op de naam van de adapter die u wilt gebruiken. De verbindingsstatus van de adapter wordt weergegeven naast de adapternaam.
  6.  
    Opmerking: Voor elke actieve band kan één draadloze adapter worden gebruikt.

  7. Na overschakeling naar de gewenste adapter, klikt u op OK om het dialoogvenster Schakelen tussen adapters te sluiten en terug te keren naar het tabblad Algemeen.


Terug naar inhoudsopgave


Copyright (c) 2003 Intel Corporation.