Terug naar inhoudsopgave

WEP-codering en verificatie instellen

WEP-codering (Wired Equivalent Privacy) en gedeelde verificatie beveiligen uw gegevens op het netwerk. WEP gebruikt een coderingssleutel om gegevens te coderen voor transmissie. Alleen computers met dezelfde coderingssleutel kunnen toegang tot het netwerk krijgen of gecodeerde gegevens van andere computers decoderen. Verificatie voorziet in een aanvullend validatieproces tussen de adapter en het toegangspunt.

De ondersteunde verificatieschema's zijn open verificatie en verificatie middels een gedeelde sleutel:

Overzicht codering

U kunt het WLAN beveiligen door gegevenscodering met behulp van WEP (Wireless Encryption Protocol) in te schakelen. U kunt kiezen uit 64-bits of 128-bits codering. De gegevens kunnen ook worden gecodeerd met een sleutel. Met de parameter voor een sleutelindex beschikt u over een optie om meerdere sleutels voor een profiel te maken. Er kan echter maar één sleutel tegelijk worden gebruikt. Om de privacy te garanderen kunt u een profiel ook nog beveiligen met een wachtwoord.

Met een wachtwoordgroep worden WEP-selutels automatisch gegenereerd. U kunt een wachtwoordgroep gebruiken of een WEP-selutel handmatig invoeren. Wanneer u 64-bits codering gebruikt, is de wachtwoordgroep 5 tekens lang. U kunt hiervoor elke willekeurige en makkelijk te onthouden frase kiezen (zoals Acme1). U kunt ook de 10 hexadecimale cijfers invoeren voor de WEP-sleutel die correspondeert met het netwerk waarmee de gebruiker verbinding wil maken. Bij 128-bits codering is de wachtwoordgroep 13 tekens lang. U kunt ook de 26 hexadecimale cijfers invoeren voor de WEP-sleutel die nodig is om verbinding te maken met het netwerk.


Opmerking: Alle apparaten binnen het draadloze netwerk moeten het zelfde type codering, hetzelfde sleutelnummer en dezelfde WEP-sleutel gebruiken. Als 802.1x-verificatie wordt gebruikt, moet WEP-codering uitgeschakeld worden.

Ga als volgt te werk om 64-bits (40-bits) of 128-bits codering met verificatie in te schakelen:

  1. Selecteer de draadloze adapter in het linkerdeelvenster.
  2. Klik in de pagina Algemeen op de tab Netwerken.
  3. Selecteer in de profiellijst het profiel en klik op de knop Bewerken of klik op de knop Toevoegen om een nieuw profiel te maken met de wizard Profiel.
  4. Klik op de tab Beveiliging. Selecteer Beveiligingsinstellingen. Als u de wizard Profiel gebruikt, is dit het derde dialoogvenster.
  5. Selecteer Gedeeld in de keuzelijst Netwerkverificatie.
  6. Selecteer 64-bits of 128-bits in de keuzelijst Coderingsniveau.
  7. Selecteer in de keuzelijst Gegevens coderen met sleutelindex als nummer voor de sleutelindex 1, 2, 3 of 4. De selectie van de sleutel correspondeert met de WEP-wachtwoordgroep of de WEP-sleutel.
  8. Selecteer een van de volgende opties:
  • Wachtwoordgroep: Klik op Wachtwoordgroep gebruiken om deze optie in te schakelen. Typ een wachtwoordgroep van maximaal vijf (bij 64-bits) of 13 (bij 128-bits) alfanumerieke tekens (0-9, a-z of A-Z), in het veld Wachtwoordgroep.
  • WEP-sleutel: Kik op WEP-sleutels gebruiken om deze optie in te schakelen. Typ maximaal tien (bij 64-bits) alfanumerieke tekens (0-9, A-F) of zesentwintig (bij 128-bits) alfanumerieke tekens (0-9, A-F) in het veld WEP-sleutel. 
  1. Klik op OK (bij het bewerken van een profiel) of op Voltooien (bij toevoegen van een profiel met de wizard Profiel) om de instellingen op te slaan.

 
Opmerking: Alle apparaten binnen het draadloze netwerk moeten het zelfde type codering, hetzelfde indexnummer en dezelfde WEP-sleutel gebruiken.

Terug naar inhoudsopgave


Copyright © 2003 Intel Corporation.